Instellingen in Azure DevOps

Naast de instellingen aan de kant van Testersuite, moeten aan de kant van Azure DevOps de volgende dingen ingesteld worden om te koppeling beide kanten op te laten werken:

  1. Het aanmaken van een Personal Access Token
    Hiermee kan via de koppeling work items worden aangemaakt en gewijzigd vanuit Testersuite
  2. Het aanmaken van web hooks
    Hiermee kunnen wijzigingen aan de kant van Azure DevOps worden doorgevoerd naar Testersuite

1. Een Personal Access Token (PAT) aanmaken
Een PAT is gekoppeld aan de Azure DevOps gebruiker die deze aanmaakt. Deze gebruiker is vervolgens in Azure DevOps ook zichtbaar als degene die veranderingen in work items doorvoert via de koppeling. Je zou ervoor kunnen kiezen om hiervoor een speciale API user aan te maken in Azure DevOps (bijvoorbeeld genaamd Testersuite Integration).

Nadat je de gebruiker hebt gekozen, kun je op de volgende manier een PAT aanmaken voor de Testersuite/Azure DevOps koppeling:

  • Log in met de gebruiker waarmee je een PAT aan wilt maken
  • Ga rechtsboven in het menu naar de volgende optie:
  • Maak een nieuw PAT aan, kies een verloopdatum (na deze datum moet je je PAT verlengen in Azure DevOps), en geef het PAT de permissies om work items te lezen, schrijven en managen:

Sla je PAT op, en kopieer deze naar het juiste veld in de integratie instellingen in Testersuite.

2. Het aanmaken van web hooks in Azure DevOps project(en)
Web hooks zorgen ervoor dat wijzigingen in Azure DevOps doorgevoerd kunnen worden richting Testersuite. Voor ieder Azure DevOps project dat je wilt gebruiken in de integratie dien je op de volgende manier twee webhooks aan te maken:

  • Ga in het gewenste Azure Project naar Project settings -> Service Hooks
  • Klik op de groene ‘+’ bovenaan de tabel om een nieuwe ‘Service Hook subscription’ van het type ‘Web hook’ aan te maken:

Klik op ‘Next’.

Web hook 1: Work items updaten
Deze web hook stuurt een signaal naar Testersuite wanneer een work item in het project geüpdatet wordt. Kies voor onderstaande opties en klik op ‘Next’:

In het volgende scherm neem je de opties uit het onderstaande screenshot over.

Gebruik als URL: https://api.test.testersuite.nl/azure/public/BedrijfX/EnvX/update

In plaats van BedrijfX gebruik je de domeintitel van je Testersuite instantie. In plaats van EnvX gebruik je de ID van de Testersuite omgeving waarmee je wilt verbinden. Een voorbeeld voor de uiteindelijke URL vind je in onderstaand screenshot:

Klik op ‘finish’ om de webhook op te slaan.

Web hook 2: work items verwijderen
Deze web hook stuurt een signaal naar Testersuite wanneer een work item in het project verwijderd wordt. Maak wederom een service hook aan van het type web hook en klik op ‘Next’. Kies in het volgende scherm voor onderstaande opties en klik op ‘Next’:

In het volgende scherm neem je de opties uit het onderstaande screenshot over.

Gebruik als URL: https://api.test.testersuite.nl/azure/public/BedrijfX/EnvX/remove

In plaats van BedrijfX gebruik je de domeintitel van je Testersuite instantie. In plaats van EnvX gebruik je de ID van de Testersuite omgeving waarmee je wilt verbinden. Een voorbeeld voor de uiteindelijke URL vind je in onderstaand screenshot:

Klik op ‘finish’ om de webhook op te slaan.

Wanneer je de instellingen in Testersuite en de instellingen in Azure DevOps hebt voltooid kun je de koppeling in gebruik nemen. De eerste stap is een testtraject verbinden met een Azure DevOps project.